Alles wat we kennen lijkt te bestaan bij gratie van grenzen. Een lichaam wordt gescheiden van de lucht eromheen. Een gedachte heeft een begin en een einde. Zelfs een universum, hoe oneindig het ook lijkt, roept de vraag op: is er een rand, een grens, een kader dat het definieert? Maar wat als juist volledigheid betekent dat er géén grenzen zijn?
Vanuit filosofisch oogpunt is een grens altijd een onderscheid: dit wel, dat niet. Maar zodra je een grens trekt, sluit je iets uit. Kun je dan nog spreken van volledigheid? Misschien betekent “volledig” juist dat niets buitengesloten wordt, dat alles deel uitmaakt van één onbegrensd geheel. Maar hoe stel je je dat voor, als ons denken juist afhankelijk is van begrippen, scheidslijnen en contrasten?
Wetenschappelijk gezien werken we vaak met modellen die grenzen aannemen. Een organisme wordt gedefinieerd door zijn celwand, een planeet door zijn zwaartekracht, een kosmos door natuurwetten. Toch zijn er theorieën — bijvoorbeeld in de wiskunde of de kwantumfysica — waarin onbegrensde oneindigheid een rol speelt. Maar zodra we erover spreken, moeten we die oneindigheid in een concept “vangen”, en dat lijkt alweer een grens op te leggen.
Maatschappelijk kan deze vraag ons ook uitdagen: stel dat we een samenleving zonder grenzen voor ons zien, werkelijk inclusief en totaal. Zou die dan nog werkbaar zijn? Of is juist de spanning tussen binnen en buiten, tussen wat wél en niet past, de motor van menselijke cultuur?
Misschien is volledigheid zonder grenzen niet iets dat ons verstand kan bevatten, maar alleen iets dat we kunnen vermoeden of ervaren — in momenten van stilte, verwondering, of verbondenheid.
Kun jij je voorstellen dat iets volledig is, zonder dat er ook maar ergens een grens bestaat?