Wat als we al wetend zijn maar het vergeten zijn?

Stel je voor dat alles wat je ooit zou kunnen weten — over jezelf, het universum, liefde, tijd, waarheid — al ergens in jou aanwezig is. Niet als iets dat nog ontdekt moet worden, maar als iets dat je bent vergeten. Wat als leren in essentie geen vergaren van nieuwe kennis is, maar een herinnering van iets wat je altijd al wist?

Deze gedachte is niet nieuw. In de Griekse filosofie noemde Plato dit anamnèsis — de ziel die zich kennis herinnert die zij vóór haar incarnatie al bezat. Volgens deze zienswijze zijn we in essentie alwetend, maar zijn we door onze lichamelijke ervaring de verbinding met deze kennis verloren. Elk inzicht dat we opdoen, elk ‘aha-moment’, zou dan niet een ontdekking zijn van iets nieuws, maar een herontdekking van iets wat al in ons lag opgeslagen.

Ook in mystieke tradities en bepaalde vormen van boeddhisme of hindoeïsme leeft het idee dat het ‘zelf’ een sluier draagt die het zicht op de waarheid belemmert. Spirituele oefening is dan een proces van ontdoen, loslaten, ontwaken. Niet naar buiten gericht, maar naar binnen. Alsof we langzaam wakker worden uit een droom die ons liet geloven dat we onwetend zijn.

Maar wat betekent dit voor onze manier van leren, opvoeden en onderzoeken? Als we vertrekken vanuit de aanname dat we innerlijk al weten, hoe verandert dat onze houding ten opzichte van twijfel, nieuwsgierigheid en verwondering? Moeten we dan stoppen met zoeken, of juist leren luisteren naar wat diep in ons al resoneert?

Of is deze gedachte slechts een romantische illusie? Is kennis simpelweg iets wat van buiten komt, opgebouwd door ervaring, interactie, studie? Is vergeten niet iets wat voorafging aan weten, maar juist een gevolg ervan?

Misschien ligt de waarheid ergens tussen herinnering en verwarring, tussen binnen en buiten, tussen weten en niet-weten. Maar als je deze vraag even serieus neemt — echt tot je laat doordringen — verandert er dan iets in hoe je jezelf ziet?

Wat denk jij?